Achtergrond

Pauline Meurs: ‘Bij kwaliteit heerst het idee dat er uiteindelijk maar één juiste opvatting van is. Terwijl kwaliteit ongrijpbaar is’

18 februari 2020

Het kwaliteitskader van de VGN is een inspiratiebron voor andere sectoren, vindt Pauline Meurs, sinds kort voorzitter is van de stuurgroep Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg. Maar het moet geen routine worden. ‘Dan wordt het een hoepel om doorheen te springen.’

Pauline Meurs

Wat wist u van de gehandicaptensector, voordat u aan deze klus begon?

‘Ik werk al mijn hele leven voor de gezondheidszorg. Eerst als onderzoeker, toen als bestuurder, toezichthouder en adviseur. Ik maakte pas echt kennis met de gehandicaptenzorg, toen ik door Siza werd uitgenodigd om mee te denken over beoordeling van kwaliteit vanuit het perspectief van cliënten. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, waar ik lid van was, had net een advies uitgebracht waarin we de manier waarop kwaliteit werd gemeten, ter discussie stelden. In plaats van het steeds verantwoording afleggen met maten en getallen, zou je de relatie tussen professional en cliënt veel meer centraal moeten stellen, zeiden we. Je kunt proberen kwaliteit te vangen met allerlei indicatoren, maar de ervaren kwaliteit kun je niet los zien van die relatie. Bij Siza waren ze daar enthousiast over. Het andere waar we samen naar keken was: als zelfredzaamheid van cliënten zo belangrijk is, moeten we moeite doen om hun verhalen te horen. Misschien kunnen ze het niet opschrijven, maar ze kunnen het wel vertellen, bijvoorbeeld met pictogrammen. Ontzettend leuk om daarover mee te denken.’

In uw columns voor het FD schrijft u weinig over de gehandicaptensector. Is die niet zo spannend?

‘Dat niet, maar ik denk dat het in de gehandicaptenzorg meer gaat over wonen, begeleiden en zoeken naar zelfstandigheid, dus het gewone leven. Méér dan bijvoorbeeld in het ziekenhuis, waar het primaat ligt bij behandelen. Toen ik op werkbezoek was bij een gehandicapteninstelling en de directeur en ik over het terrein liepen, kwam iedereen hem een handje geven. Ik zei tegen hem: eigenlijk ben je een soort burgemeester. Een grote jongen van twee meter kwam me omhelzen, ik verdween erin. In een ander instelling hoorde ik over hoe ze systematisch beleid voeren om drang- en dwangmaatregelen eruit te slopen. Ik was onder de indruk van het eindeloze geduld dat nodig is om langzaam maar zeker het vertrouwen te winnen van die cliënt, om meer mogelijkheden te kunnen bieden. Weer ergens anders vertelden begeleiders me hoe ze hun cliënten met een zware lichamelijke beperking een gevoel van veiligheid wisten te geven. Het mooie aan de sector is zijn veelzijdigheid.’

Vroeger waren er de procesgestuurde afvinklijsten, nu schrijft het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg ‘een constant verbeterproces’ voor. Het proces staat opnieuw centraal. Sneeuwt de inhoud niet onder?

‘Dat is een van de risico’s. We zijn afgestapt van het afvinken omdat het geen waarde toevoegt. Maar de noodzaak om stil te staan bij de vraag of we het wel goed doen, blijft overeind. Daarom krijgt de proceskant zoveel aandacht. Het gevaar is: voor je het weet ben je dát aan het perfectioneren, met eindeloze visitaties en intervisie. Maar het moet ook actie opleveren, zodat je bijvoorbeeld als organisatie zegt: wat die instelling doet, wil ik hier ook uitproberen. Maar de aandacht voor het cliëntenperspectief – wat zowel proces als resultaat is – is echt nieuw en voegt veel toe. Al met al vind ik de gehandicaptensector een lichtend voorbeeld voor het idee dat je met vallen en opstaan werkt aan kwaliteit. Dat je steeds opnieuw dingen uitprobeert.’

Wel vraagt u aandacht voor het veranderen om het veranderen.

‘We zitten in een modus van: alles moet beter. Ik word er horendol van. Dat is bij het kwaliteitskader best een issue. Het kwaliteitsdenken dat de VGN heeft ingezet, is gericht op leren en verbeteren, en dat is absoluut waardevol. Maar ik zou eens de discussie willen aangaan: mag het ook een keer klaar zijn? In plaats van ons constant af te vragen waar we allemaal aan moeten werken, kun je ook zeggen: laten we even helemaal niks verbeteren en ervan genieten dat het goed gaat.’

Want het enthousiasme voor het kwaliteitskader zou kunnen afvlakken?

‘Ik heb indertijd bij de presentatie van het sectorbeeld gezegd dat het gevaar van routine op de loer ligt. Dan wordt het een hoepel om doorheen te springen. Verder moeten we letten op de onvermijdelijke neiging om te gaan [i]ranken[i]. Ik zeg: laat duizend bloemen bloeien. Bij kwaliteit heerst het idee dat er uiteindelijk maar één juiste opvatting van is. Terwijl kwaliteit ongrijpbaar is. Uit de literatuur weten we dat er makkelijker overeenstemming te vinden is over wat slechte kwaliteit is, dan goede. Daarom moet je ook niet te resultaatgericht willen zijn. Een kwaliteitsrapport kan nooit vangen wat er in de praktijk gebeurt, het laat vooral zien: wat gaat er beter dan twee jaar geleden?’

In het RVS-rapport over verantwoording afleggen waaraan u meewerkte, staat dat de hele gezondheidszorg met dit kwaliteitsdenken aan de slag moet. Waarom?

‘Het kwaliteitskader is een inspiratiebron voor andere sectoren. Deze manier van denken past goed in de ouderenzorg, waar de kwaliteit van leven ook belangrijk is. En in de ggz, waar de zelfredzaamheid van mensen speelt. Toch hoop ik dat het kwaliteitskader niet geïmiteerd wordt. Anderen moeten zelf het wiel uitvinden, anders voelen ze zich geen eigenaar. En bereid zijn het avontuur aan te gaan, in de wetenschap dat dit ook niet de heilige graal is, maar een zoektocht.’

Een van de samenstellers van het Sectorbeeld stelde dit jaar, dat het moeilijk is om de grens te bewaken tussen kwaliteit van leven en kwaliteit van zorg: ‘Hoe ver kun je gaan in wat je voor cliënten kunt oplossen?’   

‘Dat vind ik een terechte vraag. Er is een vervaging tussen die twee domeinen. Naarmate de ander kwetsbaarder is en minder eigen netwerk heeft, heb jij een grotere verantwoordelijkheid. Maar niemand is voor het onmogelijke gehouden. Die grensbewaking vind ik een belangrijk onderwerp voor professionals en leidinggevenden, die vaak een oneindig verantwoordelijkheidsbesef hebben.  “Wanneer is goed goed genoeg?”, speelt hier ook. Een mooi thema voor het kwaliteitskader.’  

Pauline Louise Meurs

Geboren op 29 april 1953 in Le Vésinet (Frankrijk)

1970 - 1976        sociologie aan de Nederlandse Economische Hogeschool Rotterdam; 
                           studie sociologie/organisatiesociologie Rijksuniversiteit Leiden
1976 - 1982       Wetenschappelijk medewerker sociale wetenschappen en promotie, Rijksuniversiteit Leiden
1984 - 1988        onderzoeker en afdelingshoofd bij het Nederlands Centrum Geestelijke Volksgezondheid (nu Trimbos Instituut)
1996 - 2006        bijzonder hoogleraar en universitair hoofddocent Erasmus School of Health Policy & Management, Erasmus Universiteit
1998 - 2008        lid Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
2007 - heden      hoogleraar bestuur in de gezondheidszorg, Erasmus School of Health Policy & Management, Erasmus Universiteit Rotterdam en oprichter van het Erasmus Centrum voor Zorgbestuur
2007 –2013        lid van de Eerste Kamer-fractie van de PvdA
2008- 2015        Voorzitter ZonMw, de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie
2014 – 2019       Voorzitter van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving

Pauline_Meurs

Deze pagina is een onderdeel van: