Achtergrond

'We moeten leren loslaten'

23 oktober 2012

Met de introductie van de Wmo moeten VG-instellingen proactief op gemeenten afstappen en laten zien wat hun cliënten nodig hebben. Dat vindt Hans van Scheijen, directeur van De Trans. ‘Zo heel anders zijn onze cliënten nou ook weer niet.’

‘Enig idee wat we doen als consultatiebureau?’, vroeg Van Scheijen regelmatig aan gemeenteambtenaren met een relevante portefeuille. Hij was ruim tien jaar (tot 2011) directeur jeugdgezondheidszorg bij Icare (onderdeel van zorgconcern Espria) en had in die functie (en andere functies) veel te maken met gemeenten die verantwoordelijk waren voor het beleid rondom jeugdgezondheidszorg. Vaak antwoordden de ambtenaren: ‘Geen idee. Maar we horen geen klachten, dus jullie zullen het wel goed doen.’ Van Scheijen nam nooit genoegen met zo’n antwoord. Al of niet gevraagd ging hij in gesprek met de gemeenten, en leverde informatie aan uit de praktijk, zonder daarbij de privacy van burgers te schaden. Informatie over ontwikkelingen in wijken, jeugd- en opvoedzaken, de behoeften van kinderen, ouders en gezinnen. Maar ook over de huishoudelijke dienstverlening die destijds werd ondergebracht in de Wmo, over kinderopvang, en over de Centra voor Jeugd en Gezin. Van Scheijen: ‘De informatie die wij gaven werd vaak leidend in vergaderingen van gemeenteraden. Het werd meegenomen bij de vorming van beleid, besluiten over subsidieverstrekkingen en aanbestedingen. Het contact dat we onderhielden bleek dus heel nuttig te zijn! Wij hebben kennis van de praktijk, zij van beleid. We kunnen niet zonder elkaar.’ Sinds eind 2010 is van Scheijen directeur van De Trans, een zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking, autisme of een aan autisme verwante stoornis. Behalve met gemeenten, wil hij de verbinding met de samenleving versterken. Van Scheijen: ‘De samenleving revitaliseren. Ik wil écht iets veranderen.’

Vindt u dat de gehandicaptensector voldoende contact legt met gemeenten?
‘De overgang van AWBZ naar Wmo is niet de keuze van instellingen. We worden ertoe gedwongen. Als gevolg daarvan zie je een wantrouwige houding ten opzichte van de gemeente: “Zij begrijpen er niets van!” Maar ik vind dat een onterecht verwijt. Want als je de gemeente nooit hebt betrokken bij je keuzes, je overwegingen, je ontwikkelingen, dan kan je niet verwachten dat ze nu ineens dezelfde inzichten en ideeën hebben als wij. Dus je moet naar ze toe, ze informeren en wegwijs maken. Samen optrekken, en uitleggen waarom je in het verleden bepaalde keuzes hebt gemaakt in het belang van cliënten, hun burgers. En vragen hoe die keuzes zich verhouden tot de wijze waarop zij met deze groeperingen omgaan. Het is essentieel dat zij op de hoogte zijn van wat wij ondernemen, zodat dit wordt meegewogen in de besluiten die zij nemen.’

U vraagt wel wat van instellingen. Vaak zijn ze verankerd in tientallen gemeenten met allemaal ander beleid.
‘De Trans is actief in vierenvijftig gemeenten. Die uitbreiding is ónze keuze geweest. Dus om al die gemeenten nu te vragen zich aan te passen aan ons? Dat vind ik omgedraaide wereld. Het blijft daarom een belangrijk punt dat ik meegeef aan collega’s: Benader elke gemeente individueel, ga steeds opnieuw het gesprek aan en ontdek hoe zij er tegenover staan. Gemeenten staan heus open voor suggesties. “In gemeente X is een bepaalde inzet gekozen, zou het u helpen als we het hier ook zo doen?” Dan houd je de regie bij de gemeente. Daar gaat het om! Wij moeten het niet voor hen invullen. Zij zijn verantwoordelijk.’

Maar er zijn meer partijen met belangen die gefinancierd worden uit dezelfde pot. ‘De huidige AWBZ is een recht, de Wmo een compensatie. Niemand kan de gevolgen overzien. Dus er ontstaat bij iedereen een grote mate van onzekerheid over de continuïteit van zorg en ondersteuning. Daar komt bij dat de zittingsperiode van een gemeenteraad maximaal vier jaar is. Met als gevolg dat er steeds nieuwe afspraken gemaakt moeten worden, dat de accenten steeds zullen verschuiven. Maar mensen houden niet van verandering, en onze cliënten al helemaal niet. Hun leven raakt dan al snel ontregeld. Reden temeer
om bij gemeenten de kwetsbare positie van onze cliënten te blijven benadrukken. Als je dat adequaat doet en het goede netwerk inzet, ben ik ervan overtuigd dat het effect heeft. Niemand wil dat de burger in de knel komt.’

Feit is dat er veel zal veranderen. Wat vanzelfsprekend was, is dat in de toekomst niet meer. Ook niet voor uw kwetsbare cliënten.
‘Overal moet bezuinigd worden, dus is het niet meer dan billijk dat onze sector ook geraakt wordt. Als we maar voldoende tijd krijgen om de cliënten, de betrokken professionals en de maatschappij voor te bereiden op alle veranderingen. Dus als zwemmen niet meer wordt vergoed, laat ons dat dan tijdig weten. Dan kunnen we voor de betreffende cliënt een alternatief zoeken, zodat hij wél in contact kan blijven met de omgeving. Er zijn heus alternatieven. Ik ben ervan overtuigd dat we dan met minder inzet van middelen toch betere zorg kunnen leveren.’

Wat is daarvoor nodig?
‘In de eerste plaats moeten we onze cliënten beter positioneren in de maatschappij. Dat proberen we al decennialang, maar het heeft niet geleid tot het beoogde resultaat, omdat we hier en daar zijn doorgeschoten. Sommige cliënten vinden het bijvoorbeeld vervelend als wij met een busje van De Trans komen voorrijden. Ze vinden dat gênant Dus dan komen we op de fiets. En dat is prima, maar het houdt ook een risico in. Onze cliënten hechten zich toch al moeilijk aan hun omgeving, en onderhouden moeilijk relaties. Als ze bovendien verbergen wie ze zijn, raken ze het contact met de samenleving helemáál kwijt.’

Wat wilt u met dit voorbeeld zeggen?
‘Dat je de verstandelijk beperking niet moet wegpoetsen. Want het verhindert je te kijken naar de mogelijkheden. Deze cliënt heeft misschien een oudere buurvrouw met een tuintje dat onderhouden moet worden. Als hij dat voor haar doet, doet zij zijn administratie. We moeten de wederkerigheid opnieuw inhoud geven. De verbinding in plaats van de afhankelijkheid. Als we erin slagen met elkaar in contact te komen, dan kunnen we het verschil maken. We moeten weer terug naar “samen”. In Drenthe hebben we daar een mooi woord voor: Noaberschap.’

Voor die wederkerigheid is méér nodig dan alleen een cliënt die de handicap volledig accepteert.
‘Ja, het eist ook iets van een ander. Van de samenleving, de gemeente, de wijk, familie. We hebben burgers in de loop der jaren steeds meer in hokjes gestopt en zaken afgedekt met regelingen. Daarom is naar mijn mening de gezondheidszorg zo uitgedijd en is de rol van de familie uit het zicht verdwenen. Maar hoe je het wendt of keert, hun verstandelijk beperkte zoon of dochter, broer of zus, is en blijft ook hun verantwoordelijkheid. Wij hebben onlangs medewerkers en ouders en verwanten uitgenodigd voor een bijeenkomst over ons meerjarenbeleid. Daarin staat ook onze visie op wat ouders en verwanten kunnen bijdragen aan de zorg. Direct door taken op zich te nemen, indirect door invloed uit te oefenen op het gemeentebeleid. Met name dat laatste vinden ze heel moeilijk. Ze vroegen daarbij onze ondersteuning. “Help ons daarin een weg te vinden.” Ik vind het onze taak dat ook te doen.’

Hoe ziet u de rol van de medewerkers?
‘Zij moeten anders leren kijken naar de praktijk. Is het werkelijk noodzakelijk dat onze medewerkers de zorg leveren? Of kan dat net zo goed gebeuren door iemand die toch al in de buurt is? Dag en nacht rijden er talloze busjes van organisaties voor wijkverpleging, thuiszorg en maatschappelijk werk door de straten. Vaak voor ouderen, een zuster voor de kousen, voor de pillen, voor de spuiten, voor de douche. Dat netwerk zou je veel breder en efficiënter kunnen inzetten. Waarom kunnen onze cliënten bijvoorbeeld niet gebruik maken van deze professionals? Zorg dat je generalisten hebt die alle zorg kunnen leveren, en roep specialisten uitsluitend in als dat nodig is. Want onze cliënten zijn gewoon burgers hoor! Zo heel anders zijn hun vragen ook weer niet!’

U pleit dus voor een nieuwe functie. Een generalist die voor alle mogelijke zorgvragen burgers in de wijk bezoekt.
‘Nee, ik pleit niet voor een nieuwe functie. Ik pleit voor een andere attitude. In plaats van een verkokerde verengde blik, een brede ondernemende kijk op zorg. We moeten meer gebruik maken van kleine stukjes mogelijkheden, in gesprek gaan met collega's van binnen en buiten de organisatie en de sector. Aan elkaar vragen: Hoe pak jij dat aan? Kansen benutten en doorpakken.’

Denkt u dat daarmee de continuïteit gegarandeerd is?
‘Vereiste is dat je bewustwording creëert. Onze cliënten laten vanwege hun beperking levenslang en levensbreed wisselende uitdagingen zien. Bij alle facetten van het leven: wonen, werken, verzorging, relaties, gezondheid, vrije tijd, enzovoort. Ze hebben behoefte aan zekerheid en veiligheid. Ik heb mijn medewerkers gevraagd: Hoe schets ik een goed beeld van “levenslang en levensbreed”? We zoeken nog naar een formulering. Het is niet eenvoudig, maar heel belangrijk. Want levenslang en levensbreed betekent iets voor het beleid. Wethouders zijn oplossingsgericht vanuit standaardsituaties. Bij schulden zeggen ze: “Schuldsanering”, en gaan ze over tot de orde van de dag. Maar onze cliënten zitten als gevolg van hun beperking binnen de kortste keren weer in dezelfde situatie. Dus schuldsanering alleen is de oplossing niet. Want je neemt er de beperking niet mee weg. Bewustwording is daarom essentieel. Bij gemeenteraden, maar net zo goed bij de samenleving.’

Hoe creëert u bewustwording?
‘Door zélf de samenleving in te gaan. De verbinding maken in buurthuizen en op andere plekken. Vertellen over zingeving, en over projecten die integratie bevorderen. Het voormalig instellingsterrein Mariëncamp in Rolde is een nieuwe reguliere woonwijk geworden waar ook onze cliënten wonen. We vragen aan buurtbewoners: “Zullen wij de groenvoorziening voor onze rekening nemen?” Ook al kunnen we niet garanderen dat het dan elke dag even netjes gebeurt als wanneer een professioneel groenbedrijf het doet. Burgers krijgen daar iets heel anders voor terug; ze dragen bij aan het welbevinden van hun medeburgers, onze cliënten. Ze stellen hen in staat een zinvol bestaan te leiden. Zingeving, daar gaat het om. Bij ieder mens.’

Hebben we al die jaren iets verkeerd gedaan?
‘We waren te veel naar binnen gekeerd, te veel op ons zelf gericht. We hielden krampachtig vast aan zekerheden, en lieten niets meer aan een ander over. Iemand met een beperking werd maximaal ondersteund op alle fronten die je maar kon bedenken. Dat is een verkeerd signaal. We moeten leren loslaten. Opnieuw de verbinding naar buiten leggen, en de samenleving zó inrichten dat loslaten ook kan. Het draait niet om ons, maar om onze cliënten. Zij zijn ook burgers, net als u en ik.’

Kader
HANS VAN SCHEIJEN

Geboren op 21 januari 1959 in ’t Veld, gemeente Niedorp

1983  Verpleegkunde A
1986   Verpleegkunde B
1990  Specialistisch verpleegkundige obstetrie & gynealogie, BovenY ziekenhuis
1992   Sectorhoofd verloskunde & gynaecologie BovenY ziekenhuis
1997  Manager interne specialismen BovenY ziekenhuis
2000/ 2011  Directeur Icare jeugdgezondheidszorg Meppel*
2001   Studie bedrijfskundigmanagement
2003   MBA Keele University
2007   Directeur kinderopvang Hoogeveen *
2011   tot nu Directeur De Trans in Rolde*
* = onderdeel van Espria