Achtergrond

Chiel Egberts: ‘Loslaten betekent dat je anderen toelaat’

28 maart 2018

De zorg voor je kind loslaten kan lastig zijn, zeker voor ouders van kinderen met een beperking. Begeleiders kunnen daardoor in de knel komen. Driehoeksdeskundige Chiel Egberts legt uit ze daar het best mee kunnen omgaan: ‘Begeleiders moeten zelf loslaten.’

portretfoto chiel egberts

‘Loslaten vind ik zelf best ingewikkeld’, zegt Chiel Egberts. Hij is als orthopedagoog bekend van de driehoeksmethode, over de balans tussen mensen met een beperking, hun ouders en hun begeleiders. En nu schreef hij een boek over loslaten. ‘Helaas kan ik zelf niet zeggen: neem een voorbeeld aan mij, zo moet het.’

U schrijft openhartig over uzelf, onder andere over uw depressies en uw problemen met leidinggevenden.

‘Dat laatste geldt voor het hele gezin waar ik uit kom. We waren met zeven kinderen en die kun je hier allemaal over interviewen, dan krijg je sappige verhalen. Het valt niet mee om aan een Egberts leiding te geven.’

Wat hebben loslaten en het accepteren van leiding met elkaar te maken?

‘Ik blijf in discussies met leidinggevenden vaak lang op de inhoud gericht, terwijl het in plaats daarvan al lang over de relatie gaat. Hoe hebben we het hier met elkaar? Dat inzicht is maar heel langzaam bij mij ingedaald. Zeker in mijn Amsterdamse tijd kon ik echt donderjagen in vergaderingen. Dat heb ik later wel afgeleerd, dat werkt niet. Je kunt wel een woordenstrijd winnen, maar wat schiet je daarmee op?’

Waarin beet u zich vast?

‘In mijn eigen gelijk. Ook wel in de kwetsbaarheid en rechteloosheid van cliënten, ouders, en soms begeleiders. In het hele machtsspel delven zij vaak het onderspit tegenover de grote belangen van organisaties en bestuurders. Ik ben daar meer dan eens tegen in het geweer gekomen. Heel heroïsch, maar tactisch en strategisch gezien niet altijd handig. Ik beet me vast in het redder zijn.’

Eigenlijk had u zelf leidinggevende willen worden. Moest u dat idee loslaten?

‘Na mijn Amsterdamse tijd kwam ik bij Philadelphia binnen als leidinggevende en orthopedagoog. Ik werkte voor vierhonderd cliënten en gaf leiding aan collega’s door het hele land. Dat leidde tot mijn eerste depressie. Ik voelde me een wildvreemde in Apeldoorn. Aan het eind van het jaar zei ik tegen mijn psychiater: ik heb dit jaar ongeveer alles verkeerd gekozen, behalve mijn auto, want die Citroen BX GTi is een hele goeie. Toen zei hij: meneer, u wordt gauw weer beter.’

Toen liet u los.

‘Het werd me allemaal afgenomen. Dat is een ontzettend naar gevoel. Ik dacht toen vaak: was ik maar alvast met pensioen. Zieke gedachten, depressie doet veel met je. Soms neem je de wereld waar alsof je alles aankunt, maar het tegenovergestelde gebeurt ook.  Tegen een stagiaire zei ik dat ze het allemaal veel beter kon dan ik, want ik snap helemaal niks van mijn vak. Helaas was ik niet wijs genoeg om tegen mezelf te zeggen: hier wordt je niet gelukkig van, dus verzet je bakens. Een collega vertelde me dat zij zelf ergens vertrok als orthopedagoog, omdat zij het gevoel had dat zij een steen was die in een verkeerde bedding lag. Zij nam haar steen op en ging. Ik keek haar met open mond aan, want zelf ben ik niet zo. Ik kom ook uit mijn bedding, maar pas als de stroom mij er met donder en geweld uit flikkert. Dat heeft gelukkig ook een positieve kant: ik ben loyaal en heb doorzettingsvermogen. Daardoor kun je als orthopedagoog ook vaak het verschil maken.’

Loslaten is ook vaak moeilijk voor ouders, zeker als hun kinderen een beperking hebben. Waarom juist voor hen?

‘Omdat die kinderen zo kwetsbaar en afhankelijk zijn en dat een leven lang blijven. Ze bespelen voortdurend de snaar van: papa, mama zorg voor me. Dat is bitterzoet. Het is een last, ouders worden er heel moe van. De zoete kant is dat je kinderen je blijven zien als “een duidelijke mengeling van onze lieve Heer en Sinterklaas”. Maar dat maakt ook dat je in die rol kan blijven hangen. Loslaten betekent dan dat je anderen toelaat, dat zij een relatie met je kind opbouwen.’

Toch vindt u dat begeleiders dat niet tegen ouders mogen zeggen!

‘Nee, want dan gaan anderen voor hen bepalen wat goed is: kom, laat maar los. Terwijl hun hele lijf protesteert: “Wie is mijn kind zonder mij? En wie ben ik zonder mijn kind?” Loslaten is een proces dat in ouders zelf moet plaatsvinden. Laat professionals liever over hun eigen loslaten praten. Veel van hen komen uit een periode waarin begeleiders dachten ze cliënten moesten bevrijden uit de greep van hun betuttelende ouders.’

De tijd waarin de cliënt ‘centraal’ stond?

‘Ja, vanaf begin jaren negentig tot nu. We komen er nu langzaam achter dat het heel wonderlijk is om te denken dat je een cliënt moet stimuleren autonoom te worden. Dat kan helemaal niet. Dat is precies het tegenovergestelde van autonomie. Het heeft geleid tot een hoop leed bij ouders, en ook tot een hoop aangeleerde autonomie. Zoals we vroeger aangeleerde hulpeloosheid hadden, hebben we nu aangeleerde autonomie. Dan gaat iemand bijvoorbeeld heel lelijk gaat doen tegen vader en moeder. Totdat het spannend wordt, dan geeft hij toch toe aan hen, want zij zijn belangrijker dan wie dan ook.’

Voor begeleiders lijkt het me heel lastig om ouders niet te mogen zeggen dat ze meer moeten loslaten.

‘Dat is het ook, daarom daag ik ze uit om zelf los te laten. Veel begeleiders moeten loslaten wat ze hebben geleerd in hun opleiding. Ouders kwamen daar niet in voor, behalve als het gaat om hechtingsstoornissen. Ja lekker! Terwijl cliënten vaak bijna alles aan hun ouders te danken hebben! Pas als je dat erkent, wordt je een partij van betekenis.’

In uw boek beschrijft u een heel moeilijke casus, die van Ruurd. Zijn moeder meet de lakens op om te controleren of ze niet in de droger zijn geweest en ze accepteert niet dat Ruurd een vriendin krijgt. Toch vindt u dat de begeleiders het niet goed hebben aangepakt. Wat moeten ze dan doen?

‘Dat vat ik samen met drie letters: BVP. De eerste is de B van bonus: doe wat goed is en, bijvoorbeeld op het gebied van wonen of dagbesteding. Daar moet je een deal over maken.’

Geen lakens meer in de droger?

‘Dat is maar de vraag. Als je als vreemde gaat zorgen voor iemands zoon, dan is de moeder ongelooflijk belangrijk. Je moet haar laten merken dat je het belangrijk vindt dat ze met een goed gevoel  naar huis gaat. Laat haar uitleggen wat voor haar belangrijk is. Je hoeft niet aan al haar wensen te voldoen, maar doe af en toe eens iets extra’s, of doe het iets eerder dan je hebt beloofd. Zo verover je haar hart. Maar overdrijf het niet. Zeg ook eens nee, als iets niet kan.’

En die lakens?

‘Ik zou de begeleider adviseren tegen Ruurds moeder te zeggen: daar heeft u vast een goede reden voor. U wast al langer dan ik, u had zelfs mijn moeder kunnen zijn. Nou, dan blijkt dat het zijn lievelingslakens zijn, met het embleem van zijn favoriete voetbalclub. Dan vraag je Ruurd wat hij ervan vindt. “Mijn moeder heeft gelijk”, zegt die dan. Nou dan houd je die lakens toch buiten de droger?’
‘Bij deze moeder was de B van bonus heel vaak de M van malus geworden. De V van verbinding was al lang verdwenen. Als haar autootje het erf opreed, zeiden de begeleiders al tegen elkaar: daar heb je haar weer. Dat voelde ze. Maar de P was het grote probleem. De begeleiders konden niet goed hun positie behouden. Die moeder kwam binnen vallen wanneer ze maar wilde en deed dan van alles. En die begeleiders lieten dat maar gebeuren! Het moeilijke voor begeleiders is om de taal van verbinding te spreken, maar wel met grenzen. Verbinding vanuit je positie. Dat is razend ingewikkeld. Maar de moeder van Ruurd was wel positief over een begeleider die tegen haar zei: “Ik hoor wat u zegt, maar ik doe het niet.” En dan uitlegde waarom niet. Dan laat je zien dat je je vak beheerst. En dan durft een moeder haar kind aan je toe te vertrouwen.’

Als er problemen zijn tussen begeleiders en ouders, moeten begeleiders volgens u het initiatief nemen. Waarom?

‘Ze moeten zich realiseren dat zij de passanten zijn. Ze komen laat op het toneel en kunnen er ook weer vanaf. En ze zijn ook degenen die het gemakkelijkst iets kunnen veranderen, ze zijn de eersten die hun eigen blinde vlekken kunnen zien. De moeder van Ruurd verandert niet. Geef toe wat je beter kunt doen, maar maak ook duidelijk waar jouw domein begint. Familie moet daaraan wennen.’

Door de opkomst van pgb’s en ouderinitiatieven hebben ouders meer te zeggen gekregen. Slaat dat door?

‘Er zijn heel gunstige uitzonderingen, maar in veel ouderinitiatieven komt de positie van begeleiders in de knel. Ouders willen soms zelfs bepalen hoe vaak de lakens van de slaapwacht worden verschoond! Vaak zijn het onveilige plekken voor begeleiders, die dan ook snel weer vertrekken. Dat geldt helemaal voor de leidinggevenden. Die zijn de kop van jut. Je ziet ouderinitiatieven waar ieder jaar een nieuwe leidinggevende aantreedt. Dat is niet hoopvol. Ouderschap maakt in mensen met mooiste los, maar ook het ergste. Ik ben ouders tegen gekomen die elkaar tot op het bot beschadigen. De één vindt dat de ander te vaak komt. De ander vindt dat de één zijn kind verwaarloost. Of ouders willen niet dat een cliënt bij hen komt wonen omdat zijn ouders wat ouder zijn, zodat zij misschien niet in de tuin kunnen helpen!’

VGN-directeur Frank Bluiminck zegt regelmatig dat hij zou willen dat pgb-zorg en reguliere zorg meer naar elkaar toegroeien. Pgb-zorg zou niet nodig moeten zijn…

‘Dat is precies wat ik bedoel! In sommige ouderinitiatieven kunnen ouders bepalen of een begeleider eruit vliegt of niet. Die stok achter de deur zou niet nodig moeten zijn. Je moet toch gewoon kwaliteit leveren? Ik gebruik vaak het woord “tegenover”. Ouders en begeleiders zijn elkaars natuurlijke “tegenover”. Je hebt elkaar nodig om niet uit de bocht te vliegen. Als je dat bij elkaar kunt vinden, ontstaat er iets moois.’

Chiel Egberts, Vasthoudend loslaten, Toelaten in de driehoek cliënt, familie en professionals. Apeldoorn, Drienamiek, 2017. ISBN 978-90-827223-2-1. Prijs 12,50 euro.

CHIEL EGBERTS

Geboren op 24 oktober 1954 in Delft

1976 - 1983        studie orthopedagogiek aan de Vrije Universiteit Amsterdam
1983 - 1989        wetenschappelijk medewerker aan de VU
1984 – 1989       orthopedagoog in diverse kinderdagverblijven
1989 - 1993        staffunctie bij SWOZ in Amsterdam, een voorloper van Cordaan
1993 - 2012        orthopedagoog bij Stichting Philadelphia Zorg
1997                      eerste presentatie over ‘driehoekskunde’
2002 - heden    columnist in Klik
2007                      eerste boek Ouders op hún plek, gevolgd door Driehoekskunde (2012) en Moeders met een missie (2014)
2012 - heden     oprichter Drienamiek, vanaf 2014 met zoon Sjoerd Egberts

Foto's: Aleid Denier van der Gon

Johan de Koning
Wil je meer weten?
Neem contact op met Johan de Koning

Deze pagina is een onderdeel van: