Achtergrond

Ronnie van Diemen: 'Met openheid kom je verder'

02 april 2015

Nu de gehandicaptenzorg meer aandacht heeft voor veiligheid en kwaliteit, breekt een nieuwe fase aan. De inspectie gaat in gesprek met raden van bestuur. ‘In het leven is niet alles op orde, ook niet in een instelling.’

‘Je hebt levenservaring nodig om dit werk goed te doen’, zegt Ronnie van Diemen, inspecteur-generaal voor de gezondheidszorg. ‘Je moet de verschillende perspectieven kennen.’ Zelf is ze moeder van een ‘zorgenkindje’, maar hij is inmiddels volwassen en heeft zijn draai gevonden. Van oorsprong is ze kinderarts en ze was onder andere bestuurder van een ggz-instelling. In die functie kreeg ze ook zelf de inspectie op bezoek.
Van Diemen: ‘De inspectie was heel stimulerend in het terugdringen van separeren. Zij zeiden: u heeft een richtlijn, past u die ook toe? Bent u echt bezig het separeren terug te brengen tot nul? Toen ze daar steeds scherper toezicht op gingen houden, zag ik ook in onze eigen organisatie de omwenteling ontstaan. Het unieke van de inspectie is dat ze zowel kan stimuleren als handhaven. Als een instelling laat zien dat ze leert en continu verbetert dan gaat de inspectie wat meer op afstand staan. Als een instelling niet leert, niet naar buiten kijkt, dan treedt de inspectie op. Dat lerend perspectief is voor mij de essentie van wat ik doe. De gezondheidszorg in Nederland is zo goed, omdat professionals continu proberen het beter te doen. Dat kan alleen als je regelmatig reflecteert over de behaalde resultaten. En daarin speelt de inspectie een belangrijke rol.’

Hoe goed kent u de gehandicaptensector?
‘In de ggz maakte ik die zijdelings ook mee. We hadden een groep kinderen en jongvolwassenen met een verstandelijke beperking, die ook psychiatrische problematiek hadden. Het verschil met de ggz is de aandacht van ouders. De navelstreng blijft als het ware verbonden aan een kind met een beperking. De cultuur in de gehandicaptensector is meer gericht op het orthopedagogische en minder op het medisch-inhoudelijke. Er heeft een enorme ontwikkeling plaatsgevonden, er wordt veel onderzoek gedaan. Als je de gehandicaptenzorg vergelijkt met de ouderenzorg, dan is ze een heel innovatieve sector.’

In de ggz vindt toch veel meer onderzoek plaats?
‘Het hebben van een beperking duurt een leven lang, de betrokkenheid van de familie blijft heel groot, de zorg richt zich op de omgeving – dat is ook het aandachtspunt in het onderzoek. In de geestelijke gezondheidszorg gaat het meer over de aandoening zelf en de behandeling. De sociale dimensie zit er ook wel in, maar veel minder pregnant. Het leuke van het werk hier is dat je die verschillen tussen sectoren goed ziet.’

Doordat de gehandicaptenzorg zich op de omgeving richt, zijn resultaten moeilijk te meten. Maakt dat toezicht ook lastig?
‘Juist de gehandicaptensector heeft laten zien dat het wel kan. Ze staat voorop in het kijken vanuit een holistische visie naar de kwaliteit van leven. Daar zit een professionele kant aan: hoe bied je professionele ondersteuning in een omgeving die je samen creëert? En er zit een ervaringskant aan, van cliënten en hun familie. Dat is de wederkerigheid die belangrijk is. De gehandicaptenzorg gebruikt dat al decennia lang als basis voor haar ontwikkeling. Dat doet ze heel goed. Wat wij hebben gedaan - en dat heeft zeker ook geschuurd – is zeggen: richt je nou ook eens op dat aspect van veiligheid. Daar was wel aandacht voor, maar aan de scherpte viel nog heel veel te doen.’

Wat bedoelt u met scherpte?
‘Duidelijkheid over de normen die een sector in zijn eigen richtlijnen vaststelt en het toetsingskader van de inspectie. Een paar jaar geleden hebben we gezegd dat er scherpte nodig is in een aantal zaken die de zorg betreffen voor mensen met een verstandelijk beperking: vrijheidsbeperking, medicatieveiligheid, mondzorg, somatische aandoeningen. Al die onderwerpen deden er wel toe in de gehandicaptenzorg, maar hadden toch minder aandacht dan de holistische zaken als goede begeleiding die erop is gericht dat mensen zo goed mogelijk hun leven kunnen leiden. Inmiddels is er enorm veel verbeterd en komen we in een fase waarin we samen met organisaties gaan kijken wat cliënten en hun familie verder belangrijk vinden.’

De praktijk is dat inspecteurs langskomen met een lijstje. Als er medicijnen los in een koelkast worden aangetroffen, of er hangt een verouderde instructie over brandveiligheid aan de muur, voldoet de organisatie niet aan de normen van de inspectie.
‘De normen van het veld, het zijn hun eigen normen, waar de inspectie op toetst.’

Daarom formuleert men die vaak liever niet: dan gaat u er op handhaven.
‘Alleen met openheid kom je verder. Als je zegt: we formuleren de norm niet, want straks gaan ze ons eraan houden – dan is dat het slechtste wat je kunt doen. Dat werkt gewoon niet. Open zijn over het resultaat van je werk is de basis. Om scherpte aan te brengen hebben we een paar jaar geleden gezegd: een organisatie voldoet wel of voldoet niet. Daar zitten geen tinten tussen. Dan kun je als het bijvoorbeeld gaat om medicatieveiligheid op één van de acht normen rood scoren. Dat betekent niet dat de inspectie dan meteen verscherpt toezicht instelt.’
‘Ik ben ook zorgaanbieder geweest en heb ook meegemaakt dat ik dacht dat alles op orde was, maar dan was de separeer toch verouderd. In het leven is niet alles op orde, ook niet in een instelling, ook bij mij als bestuurder was dat niet het geval. Dan stond er een aantal rode vlakken in het rapport van de inspectie. Dat raakte mij diep, want de medewerkers hadden er met hart en ziel aan gewerkt en toch was het niet volledig op orde. Toch is dat het moment om de spiegel die je krijgt voorgehouden te gebruiken om een positieve beweging te realiseren. De manier waarop je hierover als bestuurder in gesprek gaat met medewerkers, cliënten en naasten is heel bepalend voor het succes.’

Dit jaar gaat de inspectie aandacht besteden aan het bestuur van zorginstellingen. Schiet dat tekort, zoals eerder bijvoorbeeld de aandacht voor vrijheidsbeperking?
‘Het is de volgende fase. Op veel terreinen hebben continu verbeteringen plaatsgevonden. De inspectie zou nu beter moeten kunnen zien of de raden van bestuur werkelijk alle aspecten van kwaliteit en veiligheid in het vizier hebben. Als er overal goede feedback loops of leercirkels zijn, wie zijn wij dan om daar continu in te blijven prikken? Daarom gaan we ons nu richten op de vraag of de bestuurder in control is op aspecten van kwaliteit en veiligheid. Tien jaar geleden hadden we dat niet kunnen doen, want toen stonden die bij bestuurders veel minder op de agenda.’

Hoe gaat u dat beoordelen?
‘Dat doe je niet van vandaag op morgen, daar ben je over een langere periode mee bezig. En het kan nooit door alleen met een bestuurder te spreken. Er vinden ook observaties van zorgprocessen plaats, en gesprekken met zorgverleners, en bewoners en hun familie. Aan zorgverleners kun je vragen of ze herkennen waar de organisatie voor staat. In organisaties die al jaren daadwerkelijk aan verbetering werken, zien we dat de raad van bestuur de verbinding met het primair proces heeft en dat het primair proces acteert naar de strategische koers van de organisatie. En als er iets niet goed gaat, leidt dat daar tot een gesprek – dat is de essentie van wat je in elke zorgorganisatie zou willen.’

U gaat ook meer letten op ‘disfunctionerende beroepsbeoefenaren’. Heeft dat hiermee te maken?
‘Ja, we willen stimuleren dat bestuurders en zorgverleners elkaar goed bij de les houden als iemand dreigt te gaan disfunctioneren. Dat er bijvoorbeeld iets gebeurt als iemand naar alcohol ruikt. Iemand kan tijdelijk uit balans zijn, bijvoorbeeld door een scheiding. Er moet een klimaat heersen waarin dat bespreekbaar is. Zodat je voorkomt dat iemand uiteindelijk structureel disfunctioneert en door de raad van bestuur eruit moet worden gezet, of dat de inspectie erbij komt om maatregelen te nemen. We zijn in Nederland goed in het bouwen van systemen, maar het gaat in dit geval om het aanspreken van zorgverleners op gedrag.’

Heeft de inspectie nog een rol in de zorg die onder de Wmo valt?
‘Daar zijn gemeenten verantwoordelijk voor, maar als de zorgverlener een BIG-registratie heeft, vallen de activiteiten weer onder het toezicht van de inspectie. Daar hebben we nu gesprekken over: wat werkt voor gemeenten? En waar kunnen burgers terecht als ze vinden dat ze geen goede zorg krijgen? Gemeenten hebben ook klachtenfunctionarissen, die organiseren op regionaal niveau waar mensen naartoe kunnen met hun klacht. Daar kijken we intensief naar met elkaar.’

In Zorgvisie zwaait de voorzitter van de raad van toezicht van Humanitas, dat onder verscherpt toezicht was gesteld, de inspectie lof toe, omdat ze steeds in de gaten heeft gehouden of de cliëntenzorg niet in gevaar kwam. Is zo’n compliment zeldzaam?
‘Wel in de media, niet in de dagelijkse praktijk. In verbetertrajecten bij zorginstellingen krijgen inspecteurs vaak complimenten. Zodra uit een rapport van de inspectie blijkt dat men op de goede weg is, zijn mensen ook ongelooflijk trots. Als iedereen zou zeggen: dat heeft niets teweeg gebracht, dan doen wij het niet goed. Als men zegt: de inspectie heeft ons wakker geschud, onze blinde vlek laten zien, dan leidt dat tot de verbetering die we allemaal nastreven.’ 

Johan de Koning
Wil je meer weten?
Neem contact op met Johan de Koning