Jeroen Knevel: ‘Inclusie is geen taak van aparte belangenbehartigers, het hoort bij het werk van iedere begeleider’

Hoe kunnen begeleiders in de gehandicaptenzorg de sociale inclusie van volwassenen met een lichte verstandelijke beperking bevorderen? Die vraag staat centraal in het promotieonderzoek van Jeroen Knevel aan de Universiteit voor Humanistiek. ‘Werken in de gehandicaptenzorg is geen klassiek hulpverlenersberoep. Het is sociaal werk. Het is een mensenrechtenberoep.’

Jeroen Knevel
Foto: Universiteit voor Humanistiek

1. Waarom dit onderzoek?

‘Mensen met een beperking worden nog altijd vaak buitengesloten in onze maatschappij: lid worden van een sportvereniging, een baan vinden of toegang tot begrijpelijke overheidsinformatie is niet vanzelfsprekend. Begeleiders binnen de gehandicaptenzorg hebben nogal eens de neiging om zaken voor cliënten te regelen in plaats van cliënten te ondersteunen het zelf te doen. Uiteraard met de juiste bedoelingen, maar ik was benieuwd: wat zien begeleiders eigenlijk als hun kerntaken? Gaat het om het uitvoeren van een dagprogramma of voelen zij zich ook verantwoordelijk voor sociale inclusie – bijvoorbeeld door op te komen voor cliënten wanneer ze worden buitengesloten of gestigmatiseerd in het onderwijs, openbaar vervoer of in de winkel? Eigenlijk is werken aan inclusie ook gewoon opkomen tegen vooroordelen, tegen stigmatisering en buitensluiting.’ 

2. Wat is de conclusie?

‘In de praktijk blijkt dat veel begeleiders (nog steeds) een taakopvatting hebben die vooral gericht is op zorg en controle: mensen op tijd hun medicijnen geven, structuur bieden en risico’s vermijden. Inclusie wordt niet vaak als kerntaak gezien. Als je kijkt naar de competentieprofielen van de VGN, blijkt dat ook niet zo vreemd te zijn, daar komt inclusiegerichtheid mondjesmaat in terug. Ook in de opleidingen tot sociaal werker kan dat nog veel sterker. 

Uit mijn onderzoek blijkt dat in België, Engeland en de VS het sociaal werk veel sterker is gepositioneerd als een mensenrechtenberoep. Inclusie moet je dan wel begrijpen als een allesomvattend mensenrecht.  De competenties zijn weliswaar vergelijkbaar met die in Nederland, maar de invulling is anders. Interveniëren vatten wij in Nederland op als het beheersen van gedrag en risicovermijding. Maar je kan ook denken aan het vermijden van risico’s in de maatschappij. Opkomen voor iemand die wordt gediscrimineerd bij de bakker, bijvoorbeeld. Dat is veel meer inclusiegericht interveniëren.

Begeleiders kunnen veel meer betekenen voor inclusie, juist in hun dagelijkse praktijk. Ik noem dat ‘generatieve praktijken’: het genereren van handelingen die daadwerkelijk bijdragen aan meer inclusie. Een mooi voorbeeld is de voetbalwerkplaats van ‘s Heeren Loo, een initiatief dat deelnemers verbindt, zichtbaar maakt in de samenleving en hen een zinvolle en waardige daginvulling biedt. Dat vraagt om ondernemerschap – of beter gezegd: intrapreneurshap. De risico’s liggen bij de werkgever, maar de begeleider neemt het initiatief. Ik denk dat veel begeleiders dit in zich hebben, maar dat ze de ruimte niet voelen – of niet krijgen – om dit soort stappen te zetten. Daarom moeten ook werkgevers en managers hun taakopvatting herzien. Zij zouden die ondernemende houding veel actiever moeten faciliteren. Want inclusie realiseren is geen taak van aparte belangenbehartigers; het hoort bij het werk van iedere begeleider.’

3. Wat betekent dit voor de praktijk? 

‘Werken aan inclusie begint met een andere houding: benader je de mensen met wie je werkt met waardigheid? Hoe praat je over hen – op je werk, thuis, in de buurt? Die houding vormt de basis. Maar het blijft daar niet bij. Cordaan is een mooi voorbeeld met, zoals zij dat noemen, gebiedsgericht werken. In verschillende stadsdelen van Amsterdam zoeken zij actief naar werkgevers die mensen met een beperking in dienst willen nemen. Dat vraagt om andere vaardigheden dan traditioneel van begeleiders wordt verwacht. Samen met Cordaan ontwikkelden we trainingen voor deze ‘kwartiermakers’. Tijdens de trainingen merkten we dat het bestaande functieprofiel te beperkt was. Door te doen en te leren, zagen we hoe het profiel moest worden bijgesteld. Ik denk dat daar in de hele gehandicaptenzorg nog veel te winnen valt. Dit werk is in de kern een mensenrechtenberoep: je staat op voor gelijke kansen. Als zorgorganisaties ruimte geven aan dit soort nieuwe rollen binnen intrapreneurshap zoals de kwartiermakers van Cordaan, ontstaan er meer mogelijkheden voor mensen met een beperking om hun dag zinvol en passend in te vullen. Dat vraagt dat begeleiders letterlijk en figuurlijk naar buiten treden – samenwerken met buurtcomités, wijkbureaus en werkgevers. Dán werk je echt aan een inclusieve samenleving. En dat begint al bij het opstellen van een vacaturetekst. Laat daarin doorklinken dat inclusie ertoe doet – dat geeft richting aan het beroep én aan de sector.’

4. Hoe was het om dit onderzoek te doen?

‘Het leukste vond ik de samenwerking met de praktijk. Ik werkte op drie plekken in Nederland in zogenoemde ontwikkelwerkplaatsen, waar begeleiders, mensen met een beperking en coördinerend begeleiders samenkwamen. In totaal heb ik zo’n vijftig bijeenkomsten begeleid. We voerden dialogen, deden creatieve werkvormen – van tekenen tot propjes gooien – en dachten samen na over inclusie. Wat kunnen begeleiders doen? Wat ervaren mensen met een beperking? Hoe reageren zij op elkaar? De energie, het plezier, de eerlijkheid – dat vond ik geweldig. Er ontstond echt iets, ook al klopte een oplossing soms achteraf toch niet. Dan gingen we samen terug naar de tekentafel. Wat ik lastig vond, was het contrast met de academische wereld. In de praktijk mocht ik alles zijn: creatief, associatief, een beetje rommelig. Precies wie ik ben. Maar in de wetenschap moest alles passen in formats en richtlijnen. In artikelen voor wetenschappelijke tijdschriften kon ik driekwart van mijn ervaringen en inzichten niet kwijt. Het voelde alsof ik mezelf moest inperken – als mens, als professional. Daarom voelt het proefschrift niet helemaal als iets van mijzelf. Ik ben er vooral trots op dat mensen uit de praktijk er echt iets aan hebben.’

5. Wat ga je nu doen?

‘Ik ga weer ruimte maken voor mijn creatieve kant. Voor mijn promotie exposeerde ik met schilderijen en fotografie, en ontwikkelde ik in mijn vrije tijd spelletjes. Dat soort kunstprojecten wil ik weer oppakken. Tegelijkertijd blijf ik me inzetten voor inclusie. Het verhaal moet verteld blijven worden: werken in de gehandicaptenzorg is geen gewoon hulpverlenersberoep – het is sociaal werk, het is een mensenrechtenberoep. Dat besef wil ik blijven aanwakkeren. En dat blijf ik dus ook doen: het verhaal verkopen, zoals ik dat noem. Want inclusie is nooit af. Daar moeten we samen aan blijven bouwen.’

Jeroen Knevel, In the pursuit of social inclusion. Social workers fostering social inclusion of people with mild intellectual disabilities aan de Universiteit voor Humanistiek.

Dit artikel komt uit de derde editie van 2025 van Markant, het tijdschrift van de VGN.

Lees ook onze interviews met andere promovendi.

 

Wil je meer weten of heb je vragen of opmerkingen?

Neem contact op met Ronella Bleijenburg
Telefoonnummer
06-51178620
Ronella Bleijenburg