Esther Bisschops: ‘Ga planmatig aan de slag met de afbouw van onvrijwillige zorg’

Als je een methode gaat implementeren om onvrijwillige zorg af te bouwen, dan moet je dat heel secuur doen. Dat blijkt uit het onderzoek van orthopedagoog Esther Bisschops. ‘Het half implementeren van een methode kost heel veel geld en inzet van personeel, maar je bereikt niet je doel.’

Esther Bisschops
Foto: Jasja de Wit

1. Waarom dit onderzoek?

‘In 2011 ging ik als orthopedagoog werken op de Very Intensive Care van ’s Heeren Loo in Apeldoorn. Daar hadden veel cliënten een extreme vorm van vrijheidsbeperking. Sommigen waren opgesloten in hun kamers of vastgebonden aan hun stoelen. Ze hadden geen gevuld dagprogramma, kwamen niet buiten en hadden twee-op-één-begeleiding. Het leek meer op een gevangenis dan een zorgwoning. Mijn grootste doel was dat deze mensen weer een normaal leven konden gaan leiden, dat ze zelf hun huishouden konden doen en naar hun werk zouden gaan. Daarvoor moest die vrijheidsbeperking worden afgebouwd.

In de praktijk zie je dat we veel uitproberen: laten we dit eens afbouwen en kijken hoe de cliënt reageert. Of dat we een behandelmodel als Triple-C gebruiken om vrijheidsbeperking af te bouwen, terwijl het eigenlijk een veel breder behandelmodel is voor moeilijk verstaanbaar gedrag. We gaan voortdurend aan de slag met afbouwen, zonder dat er een systematisch plan onder ligt. Dan lukt de implementatie ook niet altijd. Ik dacht: we moeten specifieke methoden hebben die echt als doel hebben om vrijheidsbeperking of onvrijwillige zorg te verminderen. Of nog beter: methoden die zelfredzaamheid en eigen regie vergroten. Die moeten we op een systematische manier gaan implementeren, zodat we niet afhankelijk zijn van mensen die toevallig enthousiast zijn.

In 2018 kwam binnen de academische werkplaats van ’s Heeren Loo en de Vrije Universiteit (nu Viveon geheten) een vacature om onderzoek te doen naar de implementatie van methoden om vrijheidsbeperking af te bouwen. Ik had inmiddels ervaren, dat het implementeren van nieuwe methoden niet gemakkelijk is. Toen dacht ik: misschien moet ik me een op andere manier gaan inzetten voor de verstandelijk-gehandicaptenzorg, niet als orthopedagoog, maar als onderzoeker.’

2. Wat is de conclusie?

‘Dat het heel belangrijk is om binnen het team consensus te bereiken over de afbouw van onvrijwillige zorg. Welke vormen zijn er? Welke methode gaan we gebruiken? Welke strategie volgen we? Over al die stappen moet het hele team het eens zijn, want het is een heel precair onderwerp dat ook persoonlijke gevoelens raakt.

Een eerdere promovenda, Baukje Schippers, heeft de methode MDET ontwikkeld. Dat staat voor Multi Disciplinair Expertise Team. Zo’n team bestaat uit professionals die deskundig zijn op het gebied van de afbouw van onvrijwillige zorg. Zij schrijven een consultatieplan, waarin adviezen staan over die afbouw èn adviezen over hoe je kunt omgaan met alle struggles die er binnen het team spelen. 

Uit Baukjes onderzoek binnen ’s Heeren Loo bleek dat woningen die MDET toepassen veertig procent van de onvrijwillige zorg afbouwen en woningen die dat niet doen maar twintig procent. Het is dus een heel effectieve methode. De volgende vraag was: hoe kunnen we ervoor zorgen dat ’s Heeren Loo de methode blijft gebruiken en andere zorgorganisaties dat ook gaan doen? Ik heb met vier organisaties een leerwerkgemeenschap gevormd om na te denken over dat implementatievraagstuk. Daar zijn inmiddels nog meer organisaties bijgekomen.

Wat we zagen was dat iedere organisatie eigen keuzes maakte in de uitvoering van de methode, om haar te laten passen binnen de structuur van hun organisatie. Vervolgens bleek dat in mijn onderzoek de effectiviteit van de methode niet kon worden aangetoond. Komt dat doordat ze de methode hebben aangepast of zijn er andere oorzaken? Dat weten we niet. Maar wat we nu wel weten, is dat als je een methode gaat implementeren, je dat heel secuur moet doen. Het half implementeren van een methode kost veel geld en inzet van personeel, maar je bereikt niet je doel: de afbouw van onvrijwillige zorg.’

3. Wat betekent dit voor de praktijk?

‘Samen met Marieke Wouters van de Academische Werkplaats GOUD heb ik de cursus ‘Implementeren kun je leren’ ontwikkeld. Daarin leren we mensen hoe je een implementatieplan maakt om nieuwe methoden goed in te bedden in je organisatie. Je moet een methode kiezen die past bij je cliëntgroep en organisatie, en je moet weten waar de weerstand binnen je organisatie zit, welke belemmerende factoren er zijn. Daarna kun je implementatiestrategieën ontwikkelen. Die planmatige manier van denken over implementatie is nog heel nieuw in de verstandelijk-gehandicaptenzorg, maar er begint steeds meer interesse voor te komen.’

4. Hoe was het om dit onderzoek te doen?

‘Ik ben in 2000 afgestudeerd en kwam in 2018 weer de universiteit binnen. Daar was heel veel veranderd. Waar ik vroeger nog met een thesaurus in de hand naar de bibliotheek ging om artikelen op te zoeken, voer je nu wat zoektermen in Web of Science in. Dat soort praktische vaardigheden moest ik opnieuw leren. Dat was een enorme uitdaging, maar ook ontzettend leuk. Wat ik het mooiste vond, is dat je in zo’n academische wereld voortdurend met elkaar aan het leren bent. Het is niet erg als je iets niet weet, wel als je er geen vragen over stelt. Zelf opnieuw leren over thema’s die me heel na aan het hart liggen, vond ik het allerleukste om te doen. Ik gun dat iedere orthopedagoog.’

5. Wat ga je nu doen?

‘Binnen Viveon adviseer ik andere onderzoekers over implementatie en ik heb een subsidieaanvraag gedaan om zorgorganisaties te ondersteunen bij het implementeren van de MDET-methode. Ik hoop dat er steeds meer besef komt van het belang van implementatie en onderzoek daarnaar. Dat is mijn missie voor de komende jaren: implementatie binnen de verstandelijk-gehandicaptenzorg op de kaart zetten.’

Esther Bisschops, Implementing methods to reduce involuntary care. Amsterdam Viveon 2024.

Dit artikel komt uit de tweede editie van 2025 van Markant, het tijdschrift van de VGN.

Lees ook onze interviews met andere promovendi.

Wil je meer weten of heb je vragen of opmerkingen?

Neem contact op met Johan de Koning
Telefoonnummer
06-53358421
Johan de Koning

Deze pagina is een onderdeel van